Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Hoor nu toe, Josua, gij hogepriester! gij en [34]uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn [35]een wonderteken; want ziet, [36]Ik zal [37]Mijn Knecht, [38]de SPRUITE, doen komen. 34. Dat is, uwe metgezellen, de priesters, onder uw opzicht staande. Of in het algemeen, de vromen die het met u houden. 35. Of, een wonder. Hebr. mannen des wonders. Eenigen verstaan dit alzo, dat zij voor een wonder bij de boze mensen gehouden werden, overmits zij des Heeren woord hoorden; zie Jes.8:18. Doch sommigen verstaan dat zij voor een wonder werden aangezien, overmits zij zo wonderbaar uit de Babylonische gevangenschap verlost en in hun land wedergebracht waren, zijnde hetzelve een teken van de verlossing door Christus; zie Ps.71:7. 36. Te weten, de Vader; wiens woorden hier de Heere Christus herhaalt; zie vs.6. 37. Dat is, Christus; zie Jes.42:1, en Jes.52:13. De zin is: Dezen zal Ik in de wereld doen verschijnen in de volheid des tijds, en Hij zal mijn wil doen, gelijk een getrouwe knecht den wil en het bevel van zijn heer doet. 38. Te weten, den Messias, die een Spruit is uit den stam van Isai. Zie Jer.23:5, en Jer.33:15, en hfdst.6 vs.12. Eenigen houden het Hebr. woord Zemach in den tekst.